Tien jaar na het succes van ‘Samen in therapie’ komt Peter Rober opnieuw met een boek over gezinstherapie. De vele commentaar en feedback die het eerste werk ontlokte, vormden hiervoor de basis. Enerzijds heeft de auteur nog steeds aandacht voor de unieke momenten en processen die plaatsvinden in de dagdagelijkse therapie, maar anderzijds gaat hij ook een stapje verder door een aantal werkwijzen stap voor stap te beschrijven.
Verrassende start
Wie met die achtergrond het boek begint te lezen, komt in eerste instantie misschien voor een verrassing te staan. De voorbeschouwing leest namelijk als een moderne parabel die stilstaat bij verderf en verval van de maatschappij aan het begin van de twintigste eeuw. Ook de geestelijke gezondheidszorg ontsnapt hier niet aan: marktdenken, meetlust en de managersaanpak maken de situatie zowel voor therapeuten als patiënten onhoudbaar. Wat waarschijnlijk ’thought-provoking’ bedoeld is, lijkt zowat het enige moment te zijn – naast de gelijkaardige teneur van de algemene conclusie van het boek – waarop de auteur wat uit de bocht gaat en vrij eenzijdig en minder genuanceerd schrijft. Die polemische aanpak, waarin de hedendaagse (psychotherapeutische) cultuur een pandoering krijgt, staal in schril contrast tot de rest van het boek, dat eigenlijk een intiem kennismaking aanbiedt van de gezinstherapie in al haar aspecten.
Drie delen met een gevarieerd aanbod
Zoals de titel al aangeeft, is het boek gestructureerd in drie grote delen: de ontmoeting, het proces en de context. In het eerste deel is deze ontmoeting dubbel: de lezer maakt kennis met gezinstherapie en hiervoor gebruik Rober handig de eerste sessie, de eigenlijke ontmoeting. Dit wordt eerst vooral geïllustreerd aan de hand van verschillende uitgeschreven cases, maar daarna volgt er ook heel wat theorie. Zo komen de verschillende dynamieken aan bod die in gezinstherapie spelen en worden er specifieke therapeutische interventies toegelicht. Daarnaast wordt er ook stilgestaan bij effectiviteit: wat werkt? Dat concepten als therapeutische alliantie of het dodo bird verdict hier ter sprake komen, mag geen verrassing zijn. In het tweede deel wordt de focus verlegt en komt de therapeut expliciet in de spotlight: zo wordt er hier stil gestaan bij het innerlijke gesprek van de therapeut en illustreert Rober heel concreet hoe een therapeut de eigen beleving als therapeutisch instrument kan aanwenden. Het derde en laatste deel, de context, ligt nog steeds in de lijn van de voorgaande delen, maar hier is ook meer ruimte voor sociologische en filosofische bedenkingen zoals over therapeutisering, de koloniserende positionering van de therapeut en interculturele gezinstherapie.
Vol vaart
De mix van theorie, cases en wat filosofie maken dat het boek vlot leest. De auteur is erin geslaagd een mooi evenwicht tussen deze componenten te vinden. Cases zorgen voor wat vaart en worden vervolgens breder gekaderd in de recente theorie: vrees hierbij niet voor referenties van ettelijke decennia terug, maar verwacht je zeker ook aan heel recente onderzoeksevidentie, zelf van het afgelopen jaar. Verder loopt er een duidelijke rode lijn door het boek, zodat je als lezer elk onderdeel steeds binnen het groter geheel weet te kaderen. Dat groter geheel is heel homogeen, op de ogenschijnlijk licht valse noot bij aanvang (en in de conclusie) na. Ik kan helaas niet spreken voor ervaren gezinstherapeuten, maar wie echter interesse heeft in gezinstherapie en een toegankelijk werk hierrond wil lezen, moet niet aarzelen om ‘Gezinstherapie in praktijk’ in huis te halen.