E-mental health: tegenwoordige tijd of toekomst?
E-mental health kreeg de afgelopen jaren een toenemende bekendheid als containerbegrip. Hulpverleners zijn echter nog niet zo vertrouwd met de verschillende toepassingen die het overkoepelt. Mondjesmaat wordt er vanuit de geestelijke gezondheidszorg (ggz) kennis gemaakt met websites en apps, maar toepassingen als beeldbellen (zoals het gebruik van Skype of gelijkaardige toepassing die specifiek werden ontwikkeld voor de ggz), virtual reality, wearables en serious games lijken de weg naar de klinische praktijk moeilijker te vinden.
Redacteurs Davor Mucic en Donald Hilty willen met hun boek hierin verandering brengen door een overzichtelijk en diepgaand overzicht te presenteren van al wat er momenteel in dit domein leeft. Beiden zijn praktiserend psychiater: Mucic is verbonden aan het Deense Little Prince Psychiatric Centre, Hilty aan de University of Southern California. Hun doelgroep bestaat uit professionals, onderzoekers, technologen en beleidsmakers. Via de beschrijving van concrete gevalsstudies en toepassingen willen ze illustreren hoe nieuwe strategieën kunnen helpen deze technologie zinvol in te zetten. Tevens laten ze zien hoe dergelijke initiatieven samenwerking en kennisuitwisseling op een internationaal niveau kunnen bevorderen.
Een rommelig geheel
Vijftien hoofdstukken, verdeeld over vijf grote secties, moeten deze doelen realiseren. Na een algemene introductie volgt er eerst een onderdeel over preventie, vroegdetectie en gezondheidspromotie: hoe kan e-mental health leiden tot een meer toegankelijke en laagdrempelige zorg? Daarna verschuift de focus naar zorgmodellen en de rol van technologie hierin, bijvoorbeeld om integratieve zorg aan te bieden. Telepsychiatrie, is zo een technologie die een prominente plaats in het boek inneemt en die het best kan worden omschreven als “het gebruik van videoconferentie technologieën voor het op afstand verlenen van diensten in de geestelijke gezondheidszorg en de psychiatrische hulpverlening” (Bul, De Ruijter, Van Wingerden, & Maras, 2013, p. 437). De volgende sectie bevat een bespreking van een aantal recente tendensen in het domein, zoals digitale (zelf)hulpinterventies, online cognitieve gedragstherapie en apps voor een breed scala aan toepassingen. Ten slotte wordt er ook stilgestaan bij de gevolgen, beperkingen en risico’s van technologiegebruik, waarbij er onder meer een zijsprong wordt gemaakt naar pathologisch internetgebruik.
Hoewel de vijfdeling de lezer wat structuur biedt, blijkt al snel dat de indeling relatief arbitrair is gebeurd. De vlag dekt daarbij niet noodzakelijk de lading. Zo is een hoofdstuk over het evalueren van de effectiviteit van een e-mental healthprogramma terug te vinden onder ‘preventie. Daarnaast kan men de vraag stellen of online cognitieve gedragstherapie wel een voorbeeld is van een ‘nieuwe interventie’. Ook bij de inhoud zelf zijn er enige kanttekeningen te plaatsen. Wanneer de inhoudsopgave aan een kritische blik wordt onderworpen, valt op dat beide redacteuren een behoorlijk deel voor hun rekening hebben genomen: bij ruim de helft van de bijdrages is minstens een van hen – en geregeld allebei – coauteur. Daar is op zich niets mis mee, maar tot een echte weerspiegeling van de diversiteit van het veld leidt dit natuurlijk niet. Het is dan ook niet verrassend dat er veel aandacht besteed wordt aan telepsychiatrie, het domein waarmee de redacteurs zelf het meeste ervaring hebben. Vermoedelijk ligt hier ook de oorzaak dat een aantal innovaties slechts in beperkte mate aan bod komen: zo worden wearables zijdelings vermeld en verengen de auteurs virtual reality-toepassingen overwegend tot oudere virtuele omgevingen van enkele jaren terug, waarin cliënten voor een computerscherm werden geplaatst en waarbij – in tegenstelling tot met de meer recente 3D-brillen – nog geen ‘immersieve’, onderdompelende ervaringen mogelijk waren. Ten slotte zijn er ook een aantal bedenkingen te maken bij de eindredactie. Elk hoofdstuk vangt aan met een afbeelding die de essentie van het hoofdstuk zou moeten samenvatten, maar de meeste visuals zijn weinigzeggende, generieke foto’s. Ook de taal laat in sommige hoofdstukken veel te wensen over, met zinsconstructies in vrij gebrekkig Engels.
Ook diepgang en diversiteit
Het boek heeft echter ook sterke punten. Hoewel de redacteurs er niet helemaal in slagen om een homogeen werk te presenteren, worden topics wel gedetailleerd en diepgaand besproken. Hoe technologie regionale verschillen kan overbruggen en kan bijdragen aan oplossingen voor mondiale uitdagingen in de ggz, wordt uitgebreid toegelicht. Het is bijvoorbeeld inspirerend om te lezen hoe telepsychiatrie in de context van cultuurspecifieke hulpverlening een valabel of zelfs superieur alternatief kan zijn voor traditionele hulpverlening. Zo wordt beschreven hoe vluchtelingen psychologische ondersteuning kunnen krijgen door middel van beeldbellen. De hulpverlener is echter geen lokale professional die een beroep moet doen op de omslachtige – en in essentie invasieve – ondersteuning van een vertaler-tolk die zich in dezelfde ruimte bevindt; het is echter een professional met een gelijkaardige culturele achtergrond die van eender waar ter wereld ondersteuning kan bieden.
Naarmate men verder leest en andere toepassingen zoals smartphoneapplicaties aan bod komen, blijkt dat deze ondersteuningsvorm voldoende aandacht krijgt en diepgaand besproken wordt. Zo wordt toegelicht dat apps zowel een functie kunnen hebben als louter communicatiemedium, maar ook ingezet kunnen worden als aanvulling van traditionele therapie (de zogenaamde blended zorg). Onderwerpen als ecological momentary assessment (het ecologisch valide verzamelen van zelfrapporteringsinformatie) en ecological momentary intervention (het tijdig en gepast interveniëren aan de hand van tools die een mogelijke terugval voorspellen op basis van sensoren en door de cliënt ingegeven data) komen daarbij aan bod. Het boek ̶ en de laatste hoofdstukken in het bijzonder ̶ besteedt uitgebreid aandacht aan ethische en deontologische uitdagingen en aandachtspunten bij technologiegebruik: hoe dienen hulpverleners zich bijvoorbeeld bij voorkeur te gedragen wanneer ze accounts gebruiken op sociale media en hierbij in aanraking komen met cliënten? Technologie heeft de positie van de patiënt veranderd van onwetend en passief, naar geïnformeerd en (pro)actief; veranderingen waarvan de impact voor de arts-patiëntrelatie wordt besproken. En al deze bevindingen zijn ook voor andere beroepsgroepen van toepassing.
Inspiratiebron
Geconcludeerd moet worden dat de redactie de ambitieuze doelstellingen niet helemaal heeft kunnen waarmaken: de brede focus zorgt voor een wirwar aan bijdragen, waarbij het soms zoeken is naar de rode draad en naar homogeniteit. De sterke focus op telepsychiatrie maakt dat sommige hoofdstukken minder aansluiten bij de verwachting ook andere hulpverleningsvormen of ondersteunende technologieën veelvuldig aan bod te zien komen. Niettemin kan het boek de lezer inspireren om de verschillende mogelijkheden van technologie in de ggz te exploreren, ongeacht de hoeveelheid ervaring die hij al met dit onderwerp heeft.
Referenties
- Bul, K.C.M., De Ruijter, A.M., Van Wingerden, M., & Maras, A. (2013). Is e-health behandeling binnen de kinder- en jeugdpsychiatrie effectief? Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 91, 437-447. doi:10.1007/s12508-013-0142-0